‘Károly’ is het verhaal van mijn grootvader. Tussen 1920 en 1930 kwamen ruim zestigduizend Hongaarse kinderen met de zogenaamde kindertreinen naar Nederland om op krachten te komen. Hongarije was een van de grote verliezers van de Eerste Wereldoorlog, de meeste kinderen waren erg ondervoed. De bedoeling was dat zij na drie maanden zouden terugkeren naar huis, maar een groot deel van hen is voor altijd in Nederland gebleven. Onder hen bevond zich mijn grootvader, Károly Kézér. Hij was elf jaar oud toen hij in 1921 in Boedapest op de trein werd gezet, hij zou zijn ouders en zijn broers en zussen nooit meer zien.
Mijn grootvader kwam terecht bij een gastgezin in het Brabantse Vorstenbosch. Eenmaal volwassen werd Károly boer, hij trouwde en kreeg veertien kinderen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij een actief lid van een ondergrondse groepering die hulp bood aan onderduikers. In juli 1944 werden een Joods echtpaar met hun tienerzoon en een jongeman naar zijn boerderij gebracht. Ze verbleven daar tot het einde van de oorlog.
In 1975 ontvingen mijn grootouders een onderscheiding: De Rechtvaardigen onder de Volkeren, van Yad Vashem, de officiёle staatsinstelling van Israёl voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust en de redders van de Joden.
Károly Kézér heeft zijn Hongaarse verleden altijd doodgezwegen. Ik heb mijn opa nooit gekend, hij overleed negen dagen voor mijn geboorte.
Lieke Kézér heeft twee romans geschreven. ‘De afwezigen’, in 2017 bekroond met de ANV Debutantenprijs én De Bronzen uil, en ‘De verloren berg’, die in 2019 is verschenen.